Zware tijden nu echt voorbij voor Goirle en Riel.Fragmenten uit het dagboek van juffrouw Rensen:

”Le jour de joie est arrive”. Nu zou ik een gouden pen willen nemen om de gebeurtenissen van deze dag der dagen te beschrijven. Maar de moffen hebben al onze gouden pennen gestolen, ze braken ze van de vulpennen af, van de kinderen in de huizen waar ze ingekwartierd lagen.

Foto-info-tekst : Gemma v.d. Klundert- Bertens en Juffrouw Rensen

De dag begint allesbehalve glorieus. De eerste ontdekking in de schemerige morgen is, dat de kranen geen water meer geven. De vijand heeft dus de waterleiding stuk gegooid. En we moeten ons nog wassen, hoe dan? Daarna ontbijt. Aan het einde van het ontbijt verschijnt de Rector in de eetzaal. Wat heeft hij aan te kondigen? We zullen het weldra vernemen. Van nu af aan is er geen brood meer in het dorp, vertelt hij ons. De bakkers hebben geen meel meer, de molenaar kan niet malen, want zijn molen is stuk geschoten, de boeren kunnen niet dorsen, want hun machines zijn verzegeld. Ergo... er kan geen brood meer gefourneerd worden voor de hongerige scharen. Natuurlijk moeten we eerst even mopperen, daar zijn we Nederlanders voor.

Ik loop eens naar boven, om uit het raam van mijn kamer te kijken, of er eventueel op straat nog iets te zien is. En dan zie ik iets, wat mijn hart verkwikt en vertroost, ik zou het niet graag gemist hebben. De laatste moffen trekken weg. Een ware sluiptocht. Niet bepaald als heldheftige krijgslieden. Het geweer dragen ze in beide handen voor zich uit, bij een hoek kijken ze behoedzaam van links naar rechts voor ze verder gaan. ”Die doen niets anders meer dan vluchten”, constateer ik met grote voldoening. Maar dan om half twaalf ongeveer, hoor ik een granaat niet fluiten, maar sissen en meteen exploderen. Ik meen, onmiddellijk voor mijn voeten. Twee seconden lang kan ik me niet bewegen; Ik wacht nog slechts de dood af. Dan vlieg ik op, en hol weg, niet durvende kijken waar de inslag geweest is.

‘s Middags

Tegen vier uur komt iemand bij ons binnen en zegt: ”De vader van Tonny is daar en vertelt: Er is geen Duitser meer te zien in heel Goirle en de Engelsen staan op de Poppelseweg. Twee of drie km. van Goirle en ze komen vanmiddag nog hier. Wat is het dat daar naderbij komt? Een Tommy gewond en liggend op een draagbaar, wordt door twee van het ”illegale” leger naar de kazerne gebracht. We wachten weer opnieuw. Dan zien we het laatste slachtoffer van de granaten op een wagen weggevoerd worden, gelukkig is het geen mens maar een koe. De halve kop is weggeslagen van het arme beest.

Daar rijdt een jongeman uit Goirle in razende vaart op zijn motor in de richting Poppel. Wat gaat hij halen? Hij komt terug met een jonge volwaardige Engelsman, achter op de motor. (Zou dat Edwin Bramall geweest zijn? Waar nu de brug naar genoemd is.) Uit alle huizen snellen de mensen de straat op, om de afgezant van onze bevrijders te zien. Twintig minuten later rijdt hij weer met hem terug naar de Belgische grens. Weemoedig nagekeken door ons allen. Maar dan komen er toch werkelijk tekenen, dat er iets groots op komst is. De marechaussees drijven de mensen van de straat en op de trottoirs terug. De rijweg moet vrij blijven. In de verte op de Poppelseweg is een machtig gedreun en gedaver, dat nader en nader komt. Opeens vertonen zich mensen met oranje-kokardes op de kraag. Hoe durven ze? Bezorgd kijken we rond of geen mof het ziet.

En dan juist terwijl de eerste Britse legerauto’s in een bocht van de Bergstraat zichtbaar worden, zien we de vlag, de dierbare driekleur uitgehangen worden over het balkon van het stadhuis. We voelen een brok in de keel, dat de verdrukking teneinde is. We roepen, we juichen, we zwaaien, we schreeuwen: ”God bless you. You are welcome here”.