Een vergeten geschiedenis

Een mens is nooit te oud om te leren. Dat bleek maar weer eens, toen het boek ‘De bestedeling’ van Menno Lanting op mijn weg kwam. Een in september 2025 verschenen boek met een schokkende inhoud. Menno Lanting vond in zijn familiegeschiedenis, dat zijn overgrootmoeder als vierjarig weeskind werd ‘weggegeven’ aan een boerengezin in ruil voor kost en inwoning. Hij dook verder in deze materie en ontdekte dat deze praktijk in vroeger tijd lang niet ongebruikelijk was. Ik was hogelijk verbaasd en nam contact op met de auteur.

door: Norbert de Vries

Ook in onze regio?

Ik had een beeld van hoe ik dat ooit zelf heb ervaren: een moeder wordt ernstig ziek, of overlijdt, en haar kinderen worden dan tijdelijk, of naar gelang de situatie zelfs blijvend, ondergebracht bij grootouders of ooms en tantes. Zulke situaties werden dus veelal binnen de familiekring opgelost. Maar wat als er geen familiaal vangnet is? Dan werden er binnen de lokale, hechte (plattelands)gemeenschap vaak oplossingen gevonden: buren, vrienden enzovoort. Ja, in grote steden kan dat wel anders zijn gegaan. Op mijn aarzelingen ten aanzien van die uitbestedingen in een dorp als Goirle, antwoordde Menno Lanting: ‘Inderdaad werd er in veel dorpen de uitbesteding onderling geregeld, echter zoals overal was er ook in Goirle en de omliggende dorpen een systematische aanpak die (veel) verder ging dan de traditionele burenzorg. In de archieven heb ik verschillende documenten gevonden uit Goirle, Udenhout, Tilburg en Loon op Zand. En dan zijn er nog verschillende studies en boeken zoals o.a. ‘Een kerkgang te Tilburg van Cornelis van Erlach van der Bilt la Motte’ die een treffende beschrijving geven van de lokale praktijken. Mijn boek bevat een uitputtende bronnenlijst van enkele honderden (lokale) artikelen, proefschriften en archieven ter onderbouwing.’

Ik moet, tot mijn spijt, concluderen: ja, ook in onze regio. Een mens is nooit te oud om te leren.

Uitbesteding

De term ‘uitbesteding’ is de naam voor een door de overheid opgezet zorgsysteem. Lanting: ‘In 1877, het jaar waarin mijn overgrootmoeder wees werd, telde ons land zo’n 25.000 tot 30.000 weeskinderen. Een deel van hen (zo’n 10.000) woonde in een van de 232 gestichten of weeshuizen. De rest, dus 15 à 20 duizend kinderen, werd tegen een vergoeding ‘uitbesteed’ aan particulieren. Veelal waren dit boerengezinnen. Deze kinderen waren goedkope arbeidskrachten, en ze werden vaak slecht behandeld. Dit systeem heeft vanaf de 17e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog bestaan. Volgens mijn voorzichtige schatting hebben in totaal een half miljoen mensen in ons land een deel van hun leven, tot hun volwassenheid op 21-jarige leeftijd, als bestedeling doorgebracht. Ook arme ouderen en mensen met psychische problemen werden regelmatig via een openbare veiling toegewezen.’

Erbarmelijke omstandigheden

De kinderen kwamen vaak in erbarmelijke leefomstandigheden terecht. Gevallen van uitbuiting en misbruik zijn niet zeldzaam. Een voorbeeld uit vele: de Friese Hendrik Mulder (moeder overleden, vader in de gevangenis) komt terecht bij een boerengezin waar hij voor de koeien moet zorgen. Hij mag niet naar school, maakt lange werkdagen en hij slaapt in de stal. Zijn enige lichtpuntje is de jaarlijkse kermis. Als de boer hem verbiedt daarheen te gaan, pleegt hij zelfmoord.

Sommigen hebben meer geluk. Lanting: ‘Ik ken ook positieve voorbeelden, maar die zijn erg schaars. Zoals kinderen die geborgenheid vinden bij het gezin waarin ze terecht komen en later zelfs de boerderij erven.’

Burgerlijk armbestuur

In gebieden waar geen weeshuis was, vielen de weeskinderen bij het ontbreken van een sociaal vangnet onder het burgerlijk armbestuur en dat bestuur was aangewezen op uitbesteding. Dan werden de kinderen ondergebracht bij degene die het laagste bedrag vroeg voor kost en inwoning. De contracten liepen meestal voor de duur van een of twee jaren. Dit soort veilingen vonden niet overal plaats en eindigden in ieder geval aan het einde van de 19e eeuw. Zo’n veiling was een zakelijke aangelegenheid. De armmeester noemde de naam en leeftijd: “Jongenskind, elf jaar; wie neemt?” De prijs zakte in stapjes omlaag—een omgekeerde veiling—tot iemand riep: “ik doe ’t ervoor.” Daarna volgde een kort contract: kost en inwoning, eenvoudig schoeisel en kleding, wat school of catechisatie als het kon. De vergoeding? Vaak een paar dubbeltjes per week. In sombere jaren zakte het nog lager; bij een goede oogst of als er extra werk was, ging de prijs soms wat omhoog.

Menno Lanting zond me op mijn verzoek een aantal documenten uit de 18e eeuw toe waarin verslag wordt gedaan van ‘openbare aanbestedingen’ van arme weeskinderen en andere behoeftigen in Goirle en Riel. Die documenten verdienen nadere studie, te publiceren in ‘Rond de schutsboom’, het periodiek van de Stichting Erfgoed Goirle.

Vanaf het einde van de 19e eeuw begon de slinger te draaien. Kinderwetten, kinderbescherming en later pleegzorg en bejaardenzorg trokken de zorg stap voor stap weg bij de veilingtafel. Gemeenten gingen structureel betalen, instellingen professionaliseerden, er kwam een grote charitatieve beweging uit de katholieke hoek (fraters, paters, nonnen), en er kwam meer aandacht voor schoolgang, gezondheid en toezicht. De omgekeerde veiling verdween. Wat bleef, is de herinnering aan een tijd waarin een extra bord aan tafel en een envelopje met muntjes het verschil maakten.

Baanbrekend boek

Menno Lanting verdient alle lof voor dit boek, dat over een geschiedenis handelt die uit schaamte verzwegen en vergeten is. Dit baanbrekende boek verdient aller aandacht.